Doorgaan naar hoofdcontent

En/en-mensen in een of/of-wereld


En/en-mensen in een of/of-wereld
(deze blogpost is de tekst van de lezing die ik op 3 februari 2019 gaf tijdens het Spiritueel Café in de PKN-kerk in Voorschoten, naar aanleiding van het artikel "Wijnstokken en vijgenbomen" dat ik in de zomer van 2018 met Antonie Fountain en Gert-Jan Segers publiceerde in Groen, het tijdschrift van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie).


Ik ben gevraagd om vanavond een paar gedachten met u te delen over ‘Delen in de economie en in de samenleving’. Die vraag komt voort uit een essay dat ik afgelopen zomer publiceerde samen met twee mensen die u waarschijnlijk beter kent dan u mij kent. Ik stel mezelf straks even voor.

Het essay dat wij publiceerden, schreef ik samen met Antonie Fountain en met Gert-Jan Segers. U kent Antonie waarschijnlijk als mensenrechtenactivist. Hij is actief in het promoten van eerlijke en duurzame handel in de wereldwijde cacao-sector, was de oprichter van de Nederlandse tak van Stop the Traffik –een belangenorganisatie tegen mensenhandel- en hij was onlangs ook één van de drijvende krachten in onze partij achter het verbeteren van het kinderpardon. Gert-Jan kent u als fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Tweede Kamer en als politiek leider van onze partij.

Zelf ben ik getrouwd, vader van drie kinderen, en woon in Friesland. Ik heb bedrijfskunde en theologie gestudeerd, en ben de afgelopen twintig jaar werkzaam geweest als consultant, interim manager en afdelingshoofd binnen grote bedrijven – het grootste deel van mijn loopbaan in de media en telecom, en sinds een jaar in de financiële sector. Daarnaast ben ik binnen mijn kerkverband Vineyard Benelux voorganger geweest van een lokale gemeente, en ben ik momenteel coördinator voor gemeentegroei en organisatieontwikkeling voor Benelux.

Wij kennen elkaar via de ChristenUnie, en toen Gert-Jan voorstelde om met zijn drieën een essay te schrijven, was dat best een gewaagd experiment – maar ik ben dat graag aangegaan omdat het in de lijn lag waarin Gert-Jan politiek bedrijft, en dat is een lijn waar ik sterk in geloof.

Ik denk dat je het politieke werk van de ChristenUnie onder leiding van Gert-Jan goed kunt typeren met de noemer ‘verbinding zoeken’. In zijn boek ‘Hoop voor een verdeeld land’ beschrijft hij een aantal verschillende breuklijnen in de samenleving: hoogopgeleid versus laagopgeleid, jong versus ouder, moslim versus christen, en zoekt hij naar gemeenschappelijke grond voor het samenleven. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte-III is daar ook een uiting van: wat voor programma zou er tot stand komen als de ChristenUnie een akkoord schrijft met een partij als D66 (toch op vele fronten een tegenpool), en met de VVD en het CDA?

Ons schrijfproject begon als een zelfde soort experiment. Gert-Jan wilde een verhaal maken met twee partijgenoten, twee niet-politici, die elk ook staan voor een heel eigen geluid – en wat zou dan het gemeenschappelijke zijn waar we op zouden uitkomen? Je zou Antonie kunnen zien als onze ‘linkerkant’: een ‘social justice advocate’, pro-EU, pro-emancipatie en mensenrechten, en werkzaam in de wereld van NGO’s. Mij zou je meer kunnen zien als de ‘rechterkant’: werkzaam in het grote bedrijfsleven, iemand die gelooft in sturing op ‘equality of opportunities' maar beslist niet in sturing op ‘equality of outcomes' en bovendien een plattelander – iemand die begrijpt hoe gewone Friezen blokkeer-Friezen worden. Wat zou er voor nieuw verhaal uit de blender komen als je ons daar samen ingooit?

We voelden alle drie dat zo’n nieuw verhaal nodig is, omdat de oude verhalen niet meer werken. Aan de ene kant is het idealisme: je wilt een samenleving die aan elkaar blijft plakken, en daar wil je als partij het goede voorbeeld in geven. Aan de andere kant is het ook noodzaak: als het ‘redelijke midden' de boel niet bij elkaar houdt, is er ook geen alternatief – dan heb je een onbestuurbaar land. Ik zal daar straks nog wat meer over zeggen.

 

De kern: eigenaarschap en sociale vrede

Toen we wat ideeën aan het uitwisselen waren over wat een goede kapstok voor ons nieuwe verhaal kon zijn, bleef mijn oog hangen bij een Bijbelvers van de profeet Micha, waarin God zijn volk voorspiegelt hoe een rechtvaardige samenleving naar Zijn bedoelingen er ongeveer uitziet:

Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, zonder dat iemand hen opschrikt, want de mond van de Here der heerscharen heeft het gesproken.” (Micha 4:4)

Deze tekst trof me, omdat er twee elementen bij elkaar komen die je misschien niet persé bij elkaar zou verwachten.

Aan de ene kant is dat het thema ‘Eigenaarschap’: iedereen zit onder zijn eigen wijnstok en vijgenboom (daarom heet het essay ‘Wijnstokken en vijgenbomen') – iedereen heeft zijn eigen productiemiddelen en plukt daar de vruchten van. Iedereen heeft iets van zichzelf om van te kunnen leven. Aan de andere kant is dat het thema ‘Sociale vrede’: ‘zonder dat iemand hen opschrikt’. Het thema van gerustheid, niet angstig achterom hoeven kijken dat een ander je iets afneemt, niet altijd op je hoede hoeven zijn.

We leven in een schrikachtige samenleving, een samenleving waarin velen zich bedreigd voelen. Door immigratie uit landen met andere waarden – of juist door een dominante meerderheid. Door robotisering, offshoring en goedkope arbeidskrachten uit andere EU-landen – of juist door een overheid die zich steeds meer toe-eigent van waarvoor je hard en succesvol hebt gewerkt.

Er is een onrust in de samenleving, die op de één of andere manier te maken heeft met de vraag: ‘Wat is er van mij, wat is er van ons – en met wie samen vormen wij eigenlijk dat ‘ons’?

Dat is een letterlijke, economische vraag (wat betekent ‘kapitaal’ in de digitale economie?), het is ook een sociaal-culturele vraag (met wie vorm ik een ‘samenleving’, en hoe geven we dat ‘samen leven’ vorm?). Het gaat over bestaansmiddelen, het gaat over ‘belonging’ (deel zijn van een groter geheel) en het gaat over expressie (de ruimte om daarbinnen jezelf te zijn en je uit te spreken).

De vraag die je je dan zou kunnen stellen, is: waarom, en waarom nu? Waarom is juist nu zo’n nieuw verhaal zo relevant, en vooral ook zo nodig? Ik zei al: in de Nederlandse verhoudingen is er nauwelijks een alternatief. Er is een vlucht van de kiezer naar de flanken, maar de enige bereidheid tot het vormen van coalities ligt in het midden. Je wílt tegenstellingen overbruggen, maar je móet het ook.

Die Nederlandse verhoudingen zijn wat mij betreft deel van een bredere ontwikkeling. Ik wil in deze lezing twee mislukte antwoorden uit het verleden langslopen, en één weg van nu waarvan ik geloof dat we die niet moeten aflopen. Daarna wil ik stilstaan bij een aantal lijnen uit de Bijbel over hoe het wèl kan. De rode draad daarvan is: en/en-mensen zijn in een wereld die of/of zegt. Ik kom daar straks bij terug.

 

De mislukte antwoorden

We leven in een tijd na de kater van de grote ‘–ismes’. In onze recente geschiedenis zijn er twee grote samenlevingsprojecten met een klap tot stilstand gekomen.

De eerste van die twee was de klap van 1985: het jaar waarin de Berlijnse Muur viel. De val van de Muur betekende het einde van het socialisme als houdbaar systeem. Het einde van de illusie dat een almachtige staat ooit op iets anders zou kunnen uitlopen dan op de onderdrukking van individuen.

Het afdwingen van gelijkheid en andere gewenste uitkomsten van staatswege kan alleen maar eindigen in totalitaire controle. In Oost-Europa eindigde dat in 1985. In China gaat het tot op de dag van vandaag door – en als je dat combineert met de nieuwe technologie van Internet of Things, krijg je het sociale netwerk Weibo: alles waar George Orwell ooit van droomde en meer.

De tweede klap was die van 2008: het jaar van de financiële crisis die volgde op het doorprikken van de Amerikaanse hypothekenzeepbel. Dit betekende het einde van het aandeelhouderskapitalisme als houdbaar systeem. Het einde van de illusie dat de onzichtbare hand van de vrije markt ooit op iets anders zou kunnen uitlopen dan een spelletje Monopoly: the winner takes it all.

Het is onmiskenbaar waar dat het kapitalistische model een grote zegen is geweest voor opkomende economieën – met name in landen als India, Vietnam en Zuid-Korea is het niveau van welvaart in een aantal generaties enorm gestegen. Tegelijk zorgt het aandeelhouderskapitalisme ook voor een steeds verder uit elkaar lopen van arm en rijk. De Franse econoom Thomas Piketty toonde dit aan in zijn boek ‘Het kapitaal in de 21e eeuw': het rendement op kapitaal is hoger dan het rendement op arbeid – je kunt je nooit zó rijk werken als wat een ander in de schoot valt.

We hebben dus het einde gezien van de staat als het antwoord op alle problemen, en daarna ook het einde van de markt als het antwoord op alle problemen. Sindsdien leven we in een soort vacuüm, op zoek naar nieuwe antwoorden.

Eén van mijn favoriete politieke denkers is de Engelse ‘linkse conservatief’ Phillip Blond. In zijn boek ‘Red Tory' gaat hij de stelling aan dat het failliet van rechts en het failliet van links als het ware met elkaar zijn verstrengeld en elkaar hebben versterkt.

Hij gebruikt daarvoor de tegenstelling tussen verbondsrelaties en transactionele relaties. Zijn stelling is: het neoliberalisme van rechts heeft onze arbeidsrelaties transactioneel gemaakt. Er is niets meer duurzaam van onszelf –laat staan van ons samen-,  we zijn per uur te huur en kunnen per dag weer op straat worden gezet; er is een permanente economische onzekerheid over ons bestaan.

Links in het Westen heeft de economische agenda goeddeels overgegeven aan de neoliberalen, met name ook vanwege de mislukking van het socialistische project. In plaats daarvan is links zich sinds de jaren ’60 gaan richten op sociaal-culturele issues. Het vergemakkelijken van echtscheiding, het bevorderen van alternatieve samenlevingsvormen, meer recent het afschaffen van de gemeenschap van goederen als beginsel bij het aangaan van een huwelijk; waar rechts een marktplaats maakte van werk, maakte links een marktplaats van relaties.

Beide bewegingen versterkten elkaar: links verkocht haar strijd tegen het kostwinnersmodel als ‘emancipatie’, en leverde zo rechts de goedkope radertjes voor een steeds meer overkokende economische machine – een overkokende machine die eindigt in burn-out.

Nederland, en de westerse samenlevingen om ons heen, bevindt zich op dat kruispunt. Het kruispunt waar de gevolgen van secularisatie, globalisering en 'emancipatie' bij elkaar komen, en waar een land vol door het leven opgejaagde individuen zich afvraagt: Wat is thuis? Waar hoor ik bij? Waar leef ik van – waar leef ik morgen ook nog van? Wat is van mij? Wat is voor mij die wijnstok, en wat is voor mij die vijgenboom – waar ik onder kan zitten zonder dat iemand mij opschrikt?

De antwoorden van de beide grote ‘-ismes’ zijn mislukt, dus waar kan ik het dan wèl zoeken? Het grote antwoord op die vraag dat in onze tijd opkomt, is een antwoord dat misschien wel net zo gevaarlijk is als de twee grote mislukte projecten: het is het antwoord van de identiteitspolitiek.

Als het niet meer van God komt, niet meer van de staat en niet meer van de markt – waarin vind je dan een thuis, een eigen stuk waar je gerust kunt zijn – met je eigen bestaansmiddelen tot je beschikking en met sociale vrede om je heen?

Je gaat het zoeken in groepen mensen die hetzelfde zijn als jij, en die dezelfde belangen hebben. "Nederland moet voor de Nederlanders blijven – dat is onze groep." "Europa moet ‘boreaal Europa’ blijven – een continent voor witte mensen – dat is onze groep." "Onze pensioenen, de zuurverdiende centen van de babyboomgeneratie, worden bedreigd – en wij ouderen pikken het niet meer – dat is onze groep."  "Ben je gek, die Nederlanders passen zich maar eens aan óns aan – wij komen hier grond opeisen voor ónze gewoontes – dat is onze groep."  "Oh, en die witte mensen hier, die zijn zo rijk geworden over de rug van ónze voorouders, en wij komen nu ons deel halen – dat is onze groep."

De nieuwe verbanden waarin mensen vluchten, zijn de verbanden op basis van groepskenmerken. Wit nationalisme op rechts, intersectioneel feminisme op links. Beide zien de wereld als een machtsstrijd tussen groepen, die wordt uitgevochten op het niveau van het individu.

Als een Syrische asielzoeker een woning krijgt toegewezen, en buurman Jan op de wachtlijst staat, dan is dat omdat ‘wij’ als groep worden ‘vervangen’ – niet meer omdat de ene een hogere urgentie had dan de ander. Als een kind van een hoogopgeleide zwarte moeder een laag schooladvies krijgt, dan is dat vanwege ‘institutioneel racisme’ – niet meer omdat de juf goede redenen had om te voorzien dat het op een hogere school niet ging lukken.

Het ene volk zal ten strijde trekken tegen het andere, en het ene koninkrijk tegen het andere”, zei Jezus in Mattheus 24:7 als waarschuwing. In het Grieks staat er ethnè – bevolkingsgroep. De wereld waarin mensen zich verenigen rond aangeboren kenmerken, is verder van huis dan de wereld van vóór 2008.
Over de juiste mix tussen sturing van de overheid, de vrijheid van de markt, en de eigen verantwoordelijkheid van de samenleving kun je nog met elkaar praten. Socialisten, liberalen en christendemocraten kunnen nog coalities vormen en in het midden uitkomen. Maar als je de ander fundamenteel wantrouwt omdat hij of zij niet bij jouw groep hoort – als je elke moslim verdenkt van ‘taqqiya’, of als je gelooft dat een ‘witte heteroseksuele cisgender man’ zijn zogenaamde ‘privilege’ niet kan begrijpen, dan ben je uitgepraat. Letterlijk. Dan is er principieel geen 'samen' mogelijk. Dan is het wachten op een groep die sterk genoeg wordt om de ander met drang, dwang of geweld te laten doen wat jij wilt.

Niet de meest vrolijke inleiding, maar voor mij geeft het de urgentie, de noodzaak aan van een nieuw christelijk verhaal over ‘delen’ – zoals de organisatoren van deze avond het zo mooi omschreven: delen in de economie en in de samenleving.

De tijd voor dat verhaal is nu. Het vacuüm na de val van het tweede grote project duurt nu zo’n tien jaar, en de speelruimte in het midden (d.w.z. de vormen van links en rechts die zich nog niet hebben verloren in identiteitspolitieke antwoorden) is klein geworden. Het midden kán niet anders dan het samen doen.

Wat vraagt die situatie van christenen die middenin de samenleving willen staan? Ik wil het vanavond niet versmallen tot politieke antwoorden – de eerste vraag is: wat voor soort mensen roept de Bijbel ons op te zijn in de omstandigheden waarin we ons bevinden? Hoe ziet dat goede leven eruit dat wij met vallen en opstaan mogen proberen te bevorderen?

Ik haal daar een paar dingen uit, met als rode draad: en/en-mensen in een of/of-wereld. Ik loop een aantal tegenstellingen langs waarvan ik geloof dat we beide kanten van het spectrum moeten vasthouden, als we niet in de greppel willen vallen die aan beide kanten van de weg loopt.

Bijbelse lijnen: en/en-mensen in een of/of-wereld

De eerste Bijbelse paradox gaat over ‘delen in de economie’: het is de paradox van de stad en de tuin. De Tsjechische econoom Tomas Sedlacek schreef een jaar of tien geleden het fascinerende boek ‘Economics of Good and Evil – the quest for economic meaning from Gilgamesh to Wall Street'.

In dat boek zoekt hij op twee manieren naar economische betekenis: hij zoekt naar economische thema’s in de oude mythes en religieuze verhalen van de mensheid, waaronder in de Bijbel, en hij ontmaskert mythes, geloofsvoorstellingen, in de moderne economische theorie – zoals de mythe van de 'onzichtbare hand van de markt' en van homo economicus.

Uit de Bijbel haalt hij de paradox van de tuin versus de stad. De tuin staat voor risico, ondernemerschap, eigenaarschap, de eigen verantwoordelijkheid om te cultiveren en het risico dat dat ook verkeerd kan aflopen. De stad staat voor de bescherming van het collectief, voor risicodeling, voor het toevertrouwen van macht aan een ander om jou te beschermen, in ruil voor jouw bloed, zweet en tranen.

De tuin kan Eden worden, de prachtige plek om trots op te zijn waaraan je zelf hebt gewerkt. De tuin kan ook een wildernis worden, waar hyena’s het hebben voorzien op je vee. De stad kan Jeruzalem worden, stad van vrede en rechtvaardigheid, met aan alle kanten poorten om in en uit te lopen. De stad kan ook Babel worden – de stad van tirannie, van hoge muren en van onderdrukking.

Het interessante van de Bijbel is dat die dualiteit tussen de tuin en de stad nooit wordt losgelaten. Zowel Eden als Jeruzalem zijn afbeeldingen van het goede leven zoals God dat voor de mens heeft bedacht. In Openbaring 21 en 22, de laatste hoofdstukken van de Bijbel, komen beide visioenen dan ook bij elkaar. De nieuwe schepping zoals God die heeft bedacht is èn het nieuwe Eden, èn het nieuwe Jeruzalem. De tuin van eigenaarschap, risico en ondernemerschap en de stad van collectieve bescherming en zorg horen bij elkaar. Christelijke inzet in de samenleving ziet de waarde van beide.

De tweede Bijbelse paradox gaat over ‘delen in de samenleving’. Het is de paradox van burgerschap, van wat de oude Grieken de ‘polis’ noemden – het domein van ‘politiek’. Hierin besloten zitten het spectrum van rechten en plichten, en het spectrum van hemel en aarde.

Aan de ene kant lijkt Jezus zijn volgelingen een apolitieke levensstijl aan te leren. "Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld – anders hadden mijn leerlingen wel gevochten", zei Hij. En Paulus schreef in de Filippenzen-brief over het burgerschap van een andere realiteit: "óns burgerschap is in de hemel, van waaruit wij Jezus als Verlosser verwachten". Als christen heb je dus een zekere distantie tot wat er zich in de maatschappij afspeelt: je verwacht er je heil niet van, je diepste identiteit wordt niet hier gerealiseerd, en niet met de middelen van hier.

Aan de andere kant is de Bijbel een door en door politiek boek, en het christendom een politieke beweging. Als de apostel Paulus wordt vervolgd, wendt hij zijn Romeinse burgerrecht aan om toegang te krijgen tot de keizer. Als de eerste gemeente in Jeruzalem wordt vervolgd, dat lees je in Handelingen 4, als hun ruimte om in het openbaar hun mond open te doen bedreigd wordt, dan bidden ze God om ‘vrijmoedigheid’. In het Grieks is dat ‘parresia’ – en dat is de technische term die de oude Grieken gebruikten voor het recht van een burger om te spreken in de ‘polis’, in de volksvergadering.

Sterker nog: het oude christendom democratiseerde dat burgerrecht op een radicale manier. Het seculiere burgerrecht was alleen voor vrije mannen. Paulus leerde in Galaten 3 dat er in Christus niet meer zoiets bestaat als vrij man versus slaaf, of zoiets als man versus vrouw. Het religieuze burgerrecht was alleen voor Joden. Paulus leerde dat er in Christus niet meer zoiets bestaat als Jood of Griek. Het vroege christendom zorgde voor een radicale democratisering van het idee van ‘burgerschap’.

Dat betekent opnieuw, voor christenen die het ‘delen in de samenleving’ willen bevorderen, dat we met twee woorden moeten spreken. Aan de ene kant staan we op afstand, bekijken we het hele wereldgebeuren met enige reserve, omdat ons diepste burgerschap niet van deze wereld is en niet met de middelen van deze wereld bewerkstelligd wordt. We zetten ons in voor de samenleving, maar verwachten er ons heil niet van. Onze bron ligt elders.

Aan de andere kant is er die oproep tot participatie: beschouw jezelf als burgers. Niet alleen als je naar de maatstaven van de wereld ‘geprivilegieerd’ bent, maar íeder van ons. We hebben allemaal het recht om ons uit te spreken – ook met impopulaire meningen. We zijn nadrukkelijk deel van de publieke ruimte – niemand kan je vertellen dat je geloof ‘achter de voordeur’ hoort. Daar hoort ook bij dat je de verantwoordelijkheden van de ‘polis’ op je neemt. Dat je je ervoor inspant om het bestel dat we hebben, in stand te houden.

Met het aloude cliché: we zijn niet ván deze wereld, maar wel ín deze wereld. Burgers van de hemel die worden aangemoedigd het burgerschap van de aarde serieus te nemen – de boel niet de boel te laten en zich ook niet te laten intimideren om te zwijgen over onze bron.

Zoals bij het delen in de economie de twee polen horen (risico en ondernemerschap èn collectieve zorg en veiligheid), zo horen ook bij het delen in de samenleving de twee polen (relativering en distantie èn het nemen van medeverantwoordelijkheid voor de publieke ruimte, als volwaardige burgers).

De derde en laatste Bijbelse paradox heeft alles te maken met hèt brandende thema van onze tijd: dat van de identiteitspolitiek. De economische tegenstelling is links-rechts. De sociaal-culturele tegenstelling is vrijzinnig-conservatief. De as waarop vandaag wordt gevochten is kosmopolitisch-nationaal. ‘Citizens of nowhere' en ‘citizens of now, here'. Vrij verkeer van personen versus Brexit en Blokkeerfriezen.

Ook hier moeten we ons realiseren dat de Bijbel met twee woorden spreekt. Ik citeerde net al Galaten 3: er is geen Jood of Griek in Christus. We zijn deel geworden van de ene nieuwe mensheid. Het visioen van Openbaring gaat over "elke natie, stam en taal – samen voor de troon van God". Zelf ben ik deel van Vineyard Groningen, een internationale kerk van 200 mensen uit zo’n 60 verschillende nationaliteiten. Europeanen, Afrikanen, Aziaten, Amerikanen, Zuid-Amerikanen – ik vind het elke week weer een soort voorproefje van dat hemelse visioen. En het werkt – in Christus zijn die tegenstellingen overbrugbaar, en in een tijd van ‘volk staat op tegen volk' is de kerk van Jezus een tegenculturele gemeenschap die laat zien dat het anders kan. Ik geloof daar met heel mijn hart in.

Aan de andere kant is dat voorproefje van die nieuwe orde er middenin de weerbarstigheid van de oude, en ook die is door God om een reden gegeven. In Paulus’ beroemde speech op de Areopagus in Handelingen 17, waar hij bij de Grieken de ‘onbekende god’ komt introduceren, zegt hij dat God “de mensheid over de aarde heeft verspreid, en voor elk volk een tijdperk heeft vastgesteld en de grenzen van hun woongebied bepaald.”  Er is een tijd en een plaats voor alles en voor iedereen, en dat is omdat wij als mensen dat visioen van ‘elke natie, stam en taal voor de troon van God' niet op eigen kracht kunnen realiseren. Er is ook de weerbarstige realiteit van de zonde, die zorgt dat wij elke keer weer belanden in ‘volk staat op tegen volk', en waarvoor het beter is dat we elk een eigen, herkenbaar stukje hebben – een stukje collectief eigenaarschap, in dienst van de sociale vrede.

Daarom zijn christenen principieel globalistisch: onze directe familie is iedereen uit elke natie, stam en taal die Jezus volgt – en omdat we een missionaire godsdienst zijn, hoort iedereen daar potentieel bij. Daarom is de Syrische immigrant voor mij niet in eerste instantie een gevaar, die ‘onze’ levensstijl komt bedreigen – hij is een potentiële broer. Er worden in Nederland veel immigranten christen. De partijen op rechts die overal bedreiging zien, geloven zelf nog het minst in de kracht van onze erfenis – die ze zo bijzonder zeggen te vinden. Ze hebben, zoals Paulus het zegt in de eerste Korinthiërsbrief, ‘de schijn van godsdienstigheid, maar de kracht daarvan verloochend.’

Aan de andere kant zijn we ook doordrongen van de realiteit van de zonde, en begrijpen we dat het Koninkrijk dat komt, niet door onze handen gevestigd gaat worden. We begrijpen dat mensen het nodig hebben om bij iets tastbaars te horen. We begrijpen dat het zelfs bij Gods ordening van een gevallen wereld hoort dat er grenzen zijn, dat grensverkeer niet onbeperkt is, dat culturen zich niet zomaar, ongekwalificeerd mengen zonder dat er ongelukken ontstaan. Dat deel van ‘thuis’ zijn is, omringd te worden door mensen met wie je je grosso modo kunt identificeren.

Globalisme èn gemeenschap hebben beide hun plaats. Dat betekent dat een gemeenschap zich niet mag opsluiten in zichzelf – een gemeenschap moet ademen, ruimte geven aan mensen die anders zijn, zeker als die op grond van vervolging ook een mensenrecht hebben om te worden verwelkomd. Het betekent ook dat die gemeenschap mag en moet bepalen wat zij wèl is. Wat haar gedeelde mores is, haar cultuur, haar normen en waarden – zonder dat daarover meewarig moet worden gedaan door idealisten die alleen maar een grote ballenbak met zeventien miljoen geatomiseerde individuele identiteiten zien.

De stad èn de tuin. Het burgerschap in de hemel èn dat op aarde. De wereldwijde familie èn de lokale gemeenschap. Als christenen willen ‘delen in de samenleving en de economie’ kunnen we niet anders dan consequent al die polen vasthouden. En/en-mensen zijn in een wereld die of/of zegt.

Toch een paar politieke vertalingen

Ik sluit af met toch een paar voorzichtige politieke vertalingen. Wat hebben we nodig om te blijven samen-leven, en niet te vervallen in ‘volk staat op tegen volk'?

Als eerste: principled pluralism. De gewetensvrijheid is de moeder van alle vrijheden. Die geldt voor onszelf, en die moeten we ook ruimhartig gunnen aan de ander. Niet omdat we nu een minderheid zijn geworden en er dus meer belang bij hebben, maar principieel. God zette twéé bomen in de hof. Vanaf het begin was er ruimte om te kiezen – óók voor levenskeuzes die we minder verstandig vinden. Christelijke politiek maximeert de ruimte voor verschil – óók voor niet-christelijke keuzes.

Als tweede: kapitalisme 2.0. In de vierde industriële revolutie waarin we ons bevinden, de wereld van de platformeconomie en Internet of Things, moeten we opnieuw vaststellen wat ‘eigendom’ is, wat onze bestaansmiddelen, onze wijnstok en vijgenboom zijn. Dat gaat over aandelen en stenen, maar ook over digital rights management, intellectueel eigendom van werknemers, en over de zegeningen van Airbnb en Uber voor wie wat wil verdienen met zijn eigen huis of auto tegenover de bedreigingen die dat op een ander niveau weer oplevert.

Als derde: herwaardering voor gezin en gemeenschap op een manier die noch mensen die leven in een alternatieve samenlevingsvorm noch legitieme immigranten uitsluit. Een nieuwe balans vinden tussen grenzen en openheid, tussen rechten en plichten, tussen erbij horen en jezelf mogen zijn.

Tenslotte: een nieuwe kijk op subsidiariteit en op decentralisatie van macht. Sommige dingen moet je echt Europees doen – daar mogen wij als ChristenUnie wat euroscepsis laten varen. Belastingontwijking is een voorbeeld. Andere dingen wil je ècht niet Europees – zoals het reguleren van de vrijheid van burgers om zich online uit te spreken. Je wilt meneer Verhofstadt niet het Weibo geven dat de Chinese overheid in handen heeft. Sommige dingen wil je landelijk regelen, andere dingen juist gemeentelijk, of juist per dorp. Ons buurdorp Garijp heeft bijvoorbeeld een eigen energiecoöperatie opgericht, en gaat als eerste Nederlandse dorp samen van het gas af. Eigenaarschap, heel dicht bij de mensen. Het ‘right to challenge' is een ander voorbeeld: coöperaties van burgers als alternatief voor de staat èn de markt.

==

We eindigden ons essay met een omschrijving van het ‘burgerschap’ waarnaar we zoeken: verantwoordelijke eigenaars en zorgzame naasten. Dat zal altijd een kwestie zijn van het laveren tussen paradoxen. Ik heb daarvan vanavond drie benoemd – en aan deze kant van Jezus’ terugkeer zullen we die nooit helemaal ontrafelen. Het zijn voor mij wel wat kaders waarbinnen ik blijf zoeken naar een weg vooruit. Met urgentie – omdat ik het alternatief gevaarlijk vind- maar ook met veel voldoening – omdat God in de Bijbel hints geeft voor het goede leven en het een voorproef van Zijn nieuwe wereld is om ermee te experimenteren.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De nationale gemeenschap: wat dan wel ? Er ontstond de afgelopen weken in kringen van de ChristenUnie nogal wat commotie over het essay ‘ Een goed verhaal over migratie ’ van WI-onderzoeker Laurens Wijmenga. De meeste aandacht werd getrokken door een citaat uit een boekje van predikant Ralston, die betoogt dat er naast de bijbelse denklijn over gastvrijheid voor vluchtelingen, ook zoiets is als een bijbelse denklijn waarin ‘ de samenhang en zuiverheid van de nationale gemeenschap centraal staan ’. Het was tekenend voor het huidige politieke klimaat dat direct alle triggers afgingen en iedereen in het gelid sprong om afstand te nemen van het woord ‘zuiverheid’. Het was tevens ironisch dat dezelfde mensen die door dit ene woord met mogelijke ‘boreale’ associaties zó werden getriggerd, zich tegelijk haastten te zeggen dat er in de ChristenUnie helemaal geen spanning of botsende visies rondom het thema ‘migratie’ bestaan . Tenslotte was het jammer, en dat hoop ik in dit blog aan te
  Wat echt telt Op zaterdag 30 januari congresseerde de ChristenUnie (digitaal) over haar nieuwe verkiezingsprogramma “Kiezen voor wat echt telt”. Als 'meedenker' was ik in verschillende samenstellingen betrokken bij het formuleren van amendementen en bij een aantal deelsessies in de week voorafgaand aan het congres. Ik heb genoten van de goede, inhoudelijke gesprekken en van de open interactie met Landelijk Bestuur en programmacommissie. De gesprekken, deelsessies en stemmingen op het congres gaven een interessant inkijkje in waar de partij (uiteraard naar mijn bescheiden mening) naartoe beweegt. In dit blog probeer ik daar chocola van te maken, en benoem ik een paar conclusies en een paar aanzetten voor vervolggesprek. We begonnen het congres met een in mijn optiek ijzersterk programma, dat op zo ongeveer alle terreinen die ertoe doen grote keuzes en structurele hervormingen voorstelt. Over dat programma hoorde ik grote overeenstemming. De gesprekken in de deelsessies g