Doorgaan naar hoofdcontent

De nationale gemeenschap: wat dan wel?
Er ontstond de afgelopen weken in kringen van de ChristenUnie nogal wat commotie over het essay ‘Een goed verhaal over migratie’ van WI-onderzoeker Laurens Wijmenga. De meeste aandacht werd getrokken door een citaat uit een boekje van predikant Ralston, die betoogt dat er naast de bijbelse denklijn over gastvrijheid voor vluchtelingen, ook zoiets is als een bijbelse denklijn waarin ‘de samenhang en zuiverheid van de nationale gemeenschap centraal staan’.

Het was tekenend voor het huidige politieke klimaat dat direct alle triggers afgingen en iedereen in het gelid sprong om afstand te nemen van het woord ‘zuiverheid’. Het was tevens ironisch dat dezelfde mensen die door dit ene woord met mogelijke ‘boreale’ associaties zó werden getriggerd, zich tegelijk haastten te zeggen dat er in de ChristenUnie helemaal geen spanning of botsende visies rondom het thema ‘migratie’ bestaan. Tenslotte was het jammer, en dat hoop ik in dit blog aan te vullen, dat het andere woord uit het citaat van Ralston werd genegeerd: samenhang.

Ik was overigens zelf één van de mensen die afstand nam van een denklijn waarin ‘zuiverheid’ een rol speelt. Hieronder zal ik uitleggen waarom. In dit blog begin ik met wat mij aansprak in Laurens’ essay, kijk ik vervolgens naar een bijbelse denklijn over de 'nationale gemeenschap' die niet gaat over zuiverheid maar wel over samenhang, en sluit ik af met een aantal politieke conclusies waarin voor mij het begrip wederkerigheid centraal staat.

Wat mij aansprak in het ‘goede verhaal over migratie’

Ik herken Laurens’ zoektocht of er méér te zeggen is over migratie dan slechts “we moeten gastvrij zijn voor iedereen, punt”. Die zoektocht is niet ‘rechts’. Op het thema asiel beschouw ik mezelf als deel van de linkervleugel van de ChristenUnie. Mijn voornaamste kritiek op het huidige regeerakkoord ligt in de concessies die we op dat thema hebben moeten doen, ik heb de succesvolle congresmotie van Antonie Fountain over het kinderpardon mede ingediend, en ik knars opnieuw mijn tanden bij het besluit van dit kabinet om geen vluchtelingenkinderen van de Griekse eilanden naar Nederland te halen. Dat zijn geen standpunten die je inneemt als je tot de rechtervleugel behoort.

Toch, juist vanuit mijn betrokkenheid bij asielzoekers, zie ik ook een andere kant. Ik hoor mijn Irakese en Egyptische christelijke vrienden in azc’s waarschuwen hoe naïef Nederland is met het binnenlaten van mensen met radicaal islamitisch gedachtengoed via onze asielprocedures. Ik herinner me de Iraanse en Afghaanse jongeren met wie ik op een verlaten weggetje tussen de weilanden moest afspreken omdat niemand mocht zien dat zij met me meereden naar de kerk. Er is meer te zeggen, ook over asiel, dan het beroep op de christelijke plicht tot gastvrijheid.

Daarom ben ik het zeer met Laurens Wijmenga eens dat een gebalanceerd verhaal over migratie niet slechts gedicteerd kan worden door de plichtethiek en de deugdethiek. Ik ben het met hem oneens dat de derde valide stem die van het nutsdenken (het utilisme) moet zijn: dat leidt ertoe dat we het gesprek over asiel (dat draait om opvang voor wie dat nodig hebben) gaan verwarren met dat over arbeidsmigratie (dat draait om wederzijds voordeel, en dus ‘nut’). De derde stem die wat mij betreft wèl moet meeklinken, is die van de gevolgenethiek.

Wat ik ook met Laurens’ essay eens was, is de verwijzing naar de gebrokenheid van de wereld. Hij past dat, mijns inziens terecht, toe naar beide kanten van het debat. Tegen onze vrienden op links zegt hij: je kunt als klein landje in Europa niet als een soort Atlas het hele onrecht van de wereld op je schouders nemen. Tegen onze vrienden op rechts: er bestaat ook niet zoiets als een waterdichte muur die ervoor zorgt dat je je veilige ‘Fort Europa’ kunt afgrendelen.

Tenslotte was ik het zeer eens met de nadruk op wederkerigheid als kernbegrip – dit heb ik in de gespreksgroep die ik heb bijgewoond in voorbereiding op Laurens’ essay zelf ook ingebracht, zonder daarmee te claimen dat Laurens er hetzelfde mee bedoelt als ik.

Omdat de felste kritiek op Laurens’ essay -en daarmee dus de pijnlijkste wond waarvan zijn critici het bestaan wilden ontkennen- zich toespitste op de zinsnede “zuiverheid van de nationale gemeenschap”, ga ik hieronder vooral in op wat dan in mijn optiek (als iemand die het woord ‘zuiverheid’ in deze context verwerpt) dan wel een valide bijbelse denklijn over de ‘nationale gemeenschap’ is. Daarna kom ik terug bij het begrip wederkerigheid en geef ik daarbij een aantal politieke aanzetten.

De nationale gemeenschap: wat dan wel?

Als ik vanuit de Bijbel probeer te reconstrueren hoe in het grote verhaal van God de ‘nationale gemeenschap’ fungeert, zie ik dat samenkomen in drie doelen, die ik hieronder elk uitleg. Let wel: het gaat hier niet over de ‘natiestaat’ in de moderne zin van het woord (die politieke vertaalslag moet later volgen), maar om de ‘nationale gemeenschap’ in de betekenis van een groep mensen die in een bepaalde periode een bepaalde geografie bewoont en regeert, zoals beschreven in de Bijbel.

De drie functies van de nationale gemeenschap zoals ik die vanuit de Bijbel meen te begrijpen, zijn het klein houden van macht, het nastreven van gerechtigheid en het al tastend ontdekken wie God is. Op die drie functies worden de nationale gemeenschap en haar heersers aangesproken, en waar de Bijbel spreekt over ontspoorde wereldmacht (zoals in het boek Openbaring), vinden we de tegenpolen van alle drie: 'Babel', 'ongerechtigheid 'en 'antichrist'.

Het klein houden van macht

De eerste hoofdstukken van Genesis zetten de context voor het hele verhaal van het Oude Testament, waarin de geschiedenis van Israël als modelnatie voor de andere volken centraal staat. De hoofdstukken voorafgaand aan de roeping van Abram in Gen. 12 fungeren daarbij als het scherpstellen van de lens: er wordt ingezoomd van de mensheid als geheel naar de modelnatie in het bijzonder.

Daarbij zijn hoofdstukken 9 t/m 11 van bijzonder belang. In Gen. 9 hernieuwt God met Noach het verbond dat Hij eerder sloot met Adam, en geeft Hij daarbij de expliciete opdracht aan de zonen van Noach om zich in families te verspreiden over de aarde. Het volgende hoofdstuk bevat daarom de table of nations: een vertelling van hoe de verschillende volken ontstonden uit de families van de zonen van Noach. Elke familie vindt een eigen plek onder de zon en groeit uit tot een volk, dat elk op zijn eigen wijze de belofte van Gods zegen meekrijgt. We zien in hoofdstuk 11 waarom dat cruciaal is: als de mensheid zich probeert te verenigen onder één machtsstructuur, zoals bij de torenbouw van Babel, is tirannie nooit ver weg.

De verspreiding van families over de aarde, en de belofte van God via Noach dat elke familie zelf, rechtstreeks, op de zegen van God mag rekenen zonder dat daar een overkoepelend gezag boven staat, vormt dus de context waarin het verhaal van de modelnatie Israël begint. De verspreiding van families over de aarde heeft tot doel dat elk van hen in vrede kan leven en dat macht klein wordt gehouden.

Het nastreven van gerechtigheid

Je zou dat startpunt in 'families' kunnen opvatten als argument vóór etno-nationalisme: een definitie van ‘volk’ als ethnos, en niet als demos. Dat is het niet. Immers: de verspreiding van volken over de aarde is wel met families begonnen, maar is in de Bijbelse verhaallijn niet bij families gebleven. De samenhang van de nationale gemeenschap wordt gereguleerd door iets anders dan etniciteit.

Dat geldt in eerste instantie voor Israël als modelnatie. Als God in Gen. 12 Abram roept, geeft Hij het volk dat die zal voortbrengen een bijzondere missie mee: “…en in jou zullen alle volken op aarde gezegend worden” (Gen. 12:3). De modelnatie bestaat niet voor zichzelf of haar eigen zuiverheid, maar om de rest van de wereld tot voorbeeld en zegen te zijn. Een gemeenschap die niet buitensluit maar insluit: zowel waar het gaat om ‘zuiverheid’ van etniciteit als van reputatie. De genealogie van Jezus als Koning van Israël (Matt. 1) omvat daarom met opzet ook de namen van Tamar, Ruth en Maria. Het volk van God is een demos, geen ethnos.

Hetzelfde geldt voor de andere nationale gemeenschappen. In Deuteronomium 32: 8-9 lezen we dat God aan elk volk land toewees, aan mensen ieder hun deel gaf en voor alle volken ook de grenzen bepaalde. Interessant is daarbij dat elk volk ook een eigen ‘zonen van God’ (engelvorsten) kreeg toegewezen – maar God voor de modelnatie Israël zèlf die rol van hemelse heerser op zich nam.

In deze koppeling tussen volken, hun grenzen en hun goden ligt ook de relatie met het nastreven van gerechtigheid als functie van de nationale gemeenschap. Immers: God laat die goden niet maar wat aanrommelen – Hij is zèlf de ‘ruler above all rulers’ en roept de goden ter verantwoording op de ‘berg van samenkomst’ (Psalm 82).

“God staat op in de hemelse raad, hij spreekt recht in de kring van de goden: ‘Hoe lang nog oordeelt u onrechtvaardig en kiest u partij voor wie kwaad doen?’ Doe recht aan de weerlozen en wezen, kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red hen uit de greep van wie kwaad wil.

U toont geen inzicht, geen begrip, en doolt in duisternis rond. De aarde wankelt op haar grondvesten. Ooit heb Ik gezegd: ‘U bent goden, zonen van de Allerhoogste, allemaal’. Toch zult u sterven als mensen, ten val komen als aardse vorsten’. Verhef U, God, spreek recht op aarde, alle volken behoren u toe.’”

Volken en hun heersers worden afgerekend op het doen van gerechtigheid binnen de plaatsen die aan hen zijn toevertrouwd om over te regeren. Voor dat doel roept God hen bij elkaar, en op basis van dat doel evalueert Hij hun prestaties. Deze ‘berg waar de goden samenkomen’ is overigens dezelfde als die in Jesaja 14:13 – waar de satan wordt aangesproken op zijn ambitie om Gods plek als ‘ruler above all rulers’ in te nemen.

Het al tastend ontdekken wie God is

Wanneer Paulus in Handelingen 17 op de Areopagus de Atheners te woord staat, redeneert hij in lijn met dit denken van het Oude Testament, waarin volken, grenzen, plaatsen en tijden en goden samenkomen.

Paulus ziet in de Akropolis van Athene (de Areopagus is een klein heuveltje dat op de Akropolis uitkijkt) eigenlijk opnieuw een ‘berg waar de goden samenkomen’, en relateert dat beeld aan wat ik heb gezegd over de ‘volken’, op de beide manieren zoals hierboven uitgelegd.

God heeft ‘uit één mens de hele mensheid gemaakt, die hij over de aarde heeft verspreid’: dit grijpt terug op Genesis 9 t/m 11 en op de ‘families’ die van een ethnos een demos zijn geworden.

God heeft ‘voor elk volk een tijdperk vastgesteld en de grenzen van hun woongebied bepaald’. De nationale gemeenschap is begrensd in plaats en tijd, en hun heersers leggen op de ‘berg waar de goden samenkomen’ verantwoording af aan God.

Daar komt dan bij: ‘Het was Gods bedoeling dat ze hem zouden zoeken en hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien hij van niemand van ons ver weg is.’  De reden dat God mensen laat samenleven in door tijd en plaats begrensde gemeenschappen is niet slechts dat we zo de macht binnen de perken houden en verantwoording kunnen nemen voor hoe we binnen het ons gegeven domein gerechtigheid nastreven, maar ook dat we hem Zelf zouden zoeken en vinden: Hij is immers ‘van niemand van ons ver weg’.

Bij dit ‘gemeenschappelijke zoeken naar God’ moet ik denken aan het baanbrekende werk van socioloog Jonathan Haidt, onder andere in zijn boek The Righteous Mind. Haidt toont aan dat elke cultuur ter wereld haar moraliteit, haar idee van goed, baseert op een samenstel van een zestal ‘Moral Foundations’, maar ook dat elke cultuur verschilt waar het gaat om de vraag hoe elk van de zes fundamenten wordt ingevuld, en welke er de meeste nadruk krijgen. Elke cultuur tast en zoekt op haar eigen manier naar het goede, en uiteindelijk naar God, en elke cultuur vindt Hem ook via andere aspecten van Zijn wezen.

De nationale gemeenschap beschermt tegen machtsconcentratie, creëert een in tijd en plaats begrensde verantwoordelijkheid voor het nastreven van gerechtigheid, en faciliteert een gemeenschappelijk zoeken naar wat goed is en wie God is. In die drie dingen ligt haar samenhang.

Laten we het zuiver houden

Het woord zuiverheid heeft in het bijbelse spreken over de nationale gemeenschap geen plaats: het gaat om samenhang. De ‘volken’ zijn begonnen als families, als ethnos, maar zij zijn dat niet gebleven. Zij zijn rechtsgemeenschappen geworden, demos.

Theologen die het citaat van Ralston in Laurens’ essay bekritiseerden, wezen er terecht op dat de functie van ‘zuiverheid’ specifiek betrekking had op het binnenbrengen van vreemde goden in de modelnatie Israël. Het functionele equivalent van die modelnatie in het NT is niet de natiestaat, maar de kerk. De kerk heeft evenals Israël wel de taak om vreemde goden buiten te houden, maar verwelkomt evenzeer vreemde vogels in de koninklijke genealogie: Tamar, Ruth, Maria, jij en ik.

Terug naar ‘Een goed verhaal over migratie’: wederkerigheid

Er is meer te zeggen over migratie dan grenzeloze gastvrijheid en individuele rechten. Er is ook de functie van de nationale gemeenschap die machtsconcentratie in toom houdt, die een gelokaliseerde verantwoordelijkheid voor gerechtigheid nastreeft en die gemeenschappelijk zoekt naar wat ‘goed’ is.

Daarmee kom ik bij wat voor mij het centrale begrip is in de migratiediscussie: wederkerigheid. Als we etno-nationalisme verwerpen, betekent dat principieel dat een nationale gemeenschap een gemeenschap is die insluit en die verwelkomt. De vraag is: doet zij dat ongekwalificeerd? Deze vraag heeft mijns inziens verschillende antwoorden waar het gaat over verschillende types migratie.

Als het gaat om arbeidsmigratie, dan zit de wederkerigheid in de match tussen vraag en aanbod. Komen mensen iets brengen dat we hier niet in huis hebben, dan zijn ze van harte welkom dat te komen toevoegen, en óók om de vruchten daarvan weer mee naar huis te nemen. Wanneer we het thema arbeidsmigratie beschouwen vanuit wederkerigheid, dan staan we er principieel positief tegenover. Daarbij hoort wel de kanttekening dat als de match tussen vraag en aanbod er niet is, er dan geen toegang is.

In een interessante artikelenserie op De Correspondent bepleit journaliste Maite Vermeulen een trade-off tussen het reguleren van tijdelijke arbeidsmigratie in de lijn van het voorstel van D66, en het maken van afspraken met landen als Nigeria over het terugnemen van onderdanen die via de asielroute binnenkomen en worden afgewezen omdat ze geen asielzoeker maar arbeidsmigrant zijn. Ik sta positief tegenover dat uitgangspunt: niemand wil dat er mensen het grote risico nemen om te verdrinken in de Middellandse Zee in een poging Fort Europa binnen te komen. De onderliggende aanname die ik Vermeulen en anderen nog niet heb zien onderbouwen, is echter wel dat het ‘matchende’ arbeidsaanbod bij de vraag op onze arbeidsmarkt, in dezelfde landen beschikbaar is als waar momenteel het ‘niet matchende’ irreguliere ‘aanbod’ vandaan komt. Dit verdient verder onderzoek.

Als het gaat om asielmigratie speelt geld geen rol. Asielzoekers zijn hier omdat zij veiligheid zoeken, niet omdat er een economische business case is voor hun ‘bijdrage’ – al is het zeker zo dat veruit de meesten van hen ook graag willen werken, terwijl wij ze laten verpieteren in ellenlange procedures.

Ik zie wederkerigheid wel op een andere manier een rol spelen: als je asiel zoekt, maak je niet alleen een keuze om de ene demos te verlaten, maar ook een keuze om je bij de andere demos te voegen. Dat betekent acceptatie van de manier waarop deze demos gerechtigheid nastreeft en het goede zoekt. Daarbij is het onbestaanbaar dat wie vlucht voor onderdrukking, in het azc zelf onderdrukker wordt. Als je wilt leven in een demos waarin de wil van Allah dicteert hoe de ander zich mag kleden en hoe zij mag bidden, dan zijn er dichter bij huis landen waar je naartoe kunt die beter matchen met jouw idee van een nationale gemeenschap.

Toen ik dit punt op Twitter maakte, kreeg ik ongeveer dezelfde pavlov-reacties die Laurens kreeg bij het woord ‘zuiverheid’: de Verdragen zijn ononderhandelbaar, en bij elke kanttekening bij de effecten van het feit dat men niet in het eerstvolgende buurland asiel aanvraagt maar twintig landen verderop, zit je meteen in het kamp-Baudet.

Ik meen intussen voldoende te hebben uitgelegd dat ik elke vorm van etnisch gedefinieerd nationalisme afwijs. Ook is het aanpassen van verdragen een mogelijke laatste stap, en geen eerste. Het gaat er slechts om dat je actief uitlegt in welk soort demos men zijn toevlucht heeft gezocht, hoe we hier gerechtigheid nastreven en het goede zoeken, en dat bepaalde manieren van de ander dicteren hoe die mag leven, daar niet bij horen. Daarin mogen wij actiever optreden, bijvoorbeeld ook door te zorgen dat mensen niet hier van onze samenleving worden vervreemd door inmenging vanuit ondemocratische regimes in Ankara en de Golfstaten in onze vrije religieuze infrastructuur.

Tenslotte geldt zowel voor arbeidsmigratie als voor asielmigratie, dat een werkende achterdeur de sine qua non is voor het gastvrij kunnen openhouden van de voordeur. Om gastvrij te kunnen blijven voor individuen, moeten we veel harder worden voor statelijke actoren. Het kan niet zo zijn dat er niemand veilig in de bus van Ter Apel naar Emmen kan, en dat onze staatssecretaris dan zelfs geen afspraak kan krijgen met Marokko over het terugnemen van hun onderdanen. Wanneer daar de telefoon niet werkt, moet hier het overmaken van geld ook maar even niet werken.

Een goed verhaal over migratie

Zoals gezegd aan het begin: ik behoor tot de linkervleugel van de ChristenUnie waar het gaat over vluchtelingenbeleid. Ik ben voor gastvrijheid aan de voordeur en voor een fair, ruimhartig welkom voor wie daar recht op heeft. Ik ben ook voorstander van arbeidsmigratie waar die wederzijds voordeel biedt, en het zou me een lief ding waard zijn als we met gereguleerde routes de drama’s op de Middellandse Zee kunnen uitbannen. Beide doelen vereisen wel wederkerigheid tussen landen: als wij ruimhartig willen toelaten wie komt vluchten of komt werken, moeten we ook effectief kunnen terugsturen wie niet mag blijven. Links beleid vereist een werkende voordeur en een werkende achterdeur, en beleid dat de facto niet wordt uitgevoerd is geen beleid. Het leidt tot misstanden en tot een etno-nationalistische backlash.

Dat gastvrije welkom wordt gegeven door een gemeenschap die bestaat om macht klein te houden, om een gelokaliseerde verantwoording voor gerechtigheid te kunnen nemen en om een gezamenlijk ‘goed’ te zoeken. Wie gebruik maakt van onze gastvrijheid, kiest ervoor om daar ja tegen te zeggen. Met een metafoor: als je wilt zeggen ‘uw volk zal mijn volk zijn’, zeg je daar ook bij ‘uw goed zal mijn goed zijn’.

Een demos, geen ethnos. Een gemeenschap die ademt, en die verwelkomt wie komt vluchten en wie komt bijdragen. Een gemeenschap met een in tijd en plaats begrensde verantwoordelijkheid voor gerechtigheid. Een gemeenschap die weet wat haar ‘goed’ is en daarmee anderen tot zegen is. Een gemeenschap waarvan je deel kunt worden, tijdelijk of permanent. Dat is het ‘goede verhaal over migratie’ dat ik de ChristenUnie graag zie vertellen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

  Wat echt telt Op zaterdag 30 januari congresseerde de ChristenUnie (digitaal) over haar nieuwe verkiezingsprogramma “Kiezen voor wat echt telt”. Als 'meedenker' was ik in verschillende samenstellingen betrokken bij het formuleren van amendementen en bij een aantal deelsessies in de week voorafgaand aan het congres. Ik heb genoten van de goede, inhoudelijke gesprekken en van de open interactie met Landelijk Bestuur en programmacommissie. De gesprekken, deelsessies en stemmingen op het congres gaven een interessant inkijkje in waar de partij (uiteraard naar mijn bescheiden mening) naartoe beweegt. In dit blog probeer ik daar chocola van te maken, en benoem ik een paar conclusies en een paar aanzetten voor vervolggesprek. We begonnen het congres met een in mijn optiek ijzersterk programma, dat op zo ongeveer alle terreinen die ertoe doen grote keuzes en structurele hervormingen voorstelt. Over dat programma hoorde ik grote overeenstemming. De gesprekken in de deelsessies g

En/en-mensen in een of/of-wereld

En/en-mensen in een of/of-wereld (deze blogpost is de tekst van de lezing die ik op 3 februari 2019 gaf tijdens het Spiritueel Café in de PKN-kerk in Voorschoten, naar aanleiding van het artikel "Wijnstokken en vijgenbomen" dat ik in de zomer van 2018 met Antonie Fountain en Gert-Jan Segers publiceerde in Groen, het tijdschrift van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie). Ik ben gevraagd om vanavond een paar gedachten met u te delen over ‘ Delen in de economie en in de samenleving’ . Die vraag komt voort uit een essay dat ik afgelopen zomer publiceerde samen met twee mensen die u waarschijnlijk beter kent dan u mij kent. Ik stel mezelf straks even voor. Het essay dat wij publiceerden, schreef ik samen met Antonie Fountain en met Gert-Jan Segers. U kent Antonie waarschijnlijk als mensenrechtenactivist. Hij is actief in het promoten van eerlijke en duurzame handel in de wereldwijde cacao-sector, was de oprichter van de Nederlandse tak van Stop the Tra